De rechtsplegingsvergoeding: ‘verliezende’ partij betaalt de erelonen en de kosten van de tegenpartij

Sinds 1 januari 2008 heeft de ‘in-het-gelijke-gestelde partij’ het recht om het ereloon en kosten van zijn advocaat te laten vergoeden door de ‘verliezende partij’. Deze de zogenaamde ‘verhaalbaarheid van de erelonen’ wordt bepaald door artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en is beter gekend als de ‘rechtsplegingsvergoeding’ (RPV).

Bij KB van 26 oktober 2007 werden de bedragen van deze RPV op indexeerbare wijze vastgesteld.

De RPV wordt bepaald aan de hand van de waarde van de vordering, waarbij basisbedragen voorzien worden, maar waarbij de rechter ook de mogelijkheid heeft om hiervan af te wijken binnen bepaalde minimum en maximum grenzen. Hierbij dient de rechter rekening te houden met:

  1.      De complexiteit van de zaak

  2.      De financiële draagkracht van de verliezende partij

  3.      Eventuele contractueel bepaalde vergoedingen voor de in het gelijk gestelde partij

  4.      Het kennelijk onredelijke karakter van de situatie

Een eerste voorwaarde om in aanmerking te komen voor een RPV is dus wel dat u zich laat bijstaan door een advocaat. Partijen die zichzelf vertegenwoordigen hebben geen recht op een RPV.

Uiteraard moet u als partij ook in uw gelijk worden gesteld. In de praktijk kan het echter gebeuren dat beide partijen deels in het (on)gelijk worden gesteld. In deze gevallen kan de rechter ook bepalen dat iedere partij haar eigen gerechtskosten dient te dragen en dat niemand een RPV verschuldigd is (d.i. het ‘omslaan’ van de RPV).

De bedragen van de RPV werden onlangs opnieuw geïndexeerd en zijn sedert 1 november 2022:

Voor de arbeidshoven en -rechtbanken gelden andere tarieven.

5.     Wenst u een meer informatie over de rechtsplegingsvergoeding? Wij kunnen u hierbij helpen.
Neem vandaag nog contact met ons op om de mogelijkheden te bespreken.

Raf Hectors